Skip to main content
ArtikelenJuridisch

De voorzieningenrechter van de Afdeling na de conclusie Widdershoven – Wattel

Door 5 januari 2022januari 6th, 2022Geen reacties

Op 17 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een voorlopige voorziening uitgesproken tegen het besluit van de burgemeester van Dordrecht. Kenmerk: ECLI:NL:RVS:2021:2526.

Bij dit dossier is onze collega Jurgen van Herwijnen zelf betrokken als adviseur van de burgemeester over de sluiting van de woning. 

Korte voorgeschiedenis

Na de binnentreding heeft de politie een rapportage opgemaakt van hetgeen werd aangetroffen in de woning. Het ging hier om een relatief grote hoeveelheid harddrugs en aanverwante zaken om deze drugs te kunnen versnijden en in kleinere hoeveelheden te verkopen. Deze zaken werden op diverse plaatsen in de woning aangetroffen maar voornamelijk in de slaapkamer van de zoon van de huurder die overigens officieel – volgens de gemeentelijke Basisregistratie Personen – niet in de woning staat ingeschreven. Naar aanleiding van het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten zijn diverse rechtsmiddelen ingesteld met wisselende uitkomsten waarbij uiteindelijk de voorzieningenrechter van de Afdeling een voorlopige voorziening heeft getroffen. Dit artikel gaat over deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling.

Implicaties conclusie Widdershoven – Wattel

In zijn algemeenheid kan de conclusie zo worden samengevat dat, naar verwachting, op een aantal punten meer de nadruk gelegd zal worden bij de beoordeling door de rechter. Evenredigheid wordt zwaarder beoordeeld, vanaf het primaire besluit moet gezorgd worden voor een goede informatiepositie ten aanzien van betrokkenen, de tijd tussen binnentreding en het primaire besluit zal zo kort mogelijk gehouden moeten, alternatieven voor sluiting moeten onderzocht en benoemd worden, de vraag of sprake is van verwijtbaarheid en oog houden voor gevolgen sluiting zoals huurontbinding.

Toepassing conclusie

Hoewel de voorzieningenrechter van de Afdeling in r.o. 6 oordeelt dat hij slechts de belangenafweging kan toetsen, omdat toetsing van de noodzakelijkheid en evenredigheid van het besluit van de burgemeester zich niet lenen voor de procedure bij de voorzieningenrechter, ga ik toch een poging wagen om deze langs de lat van de conclusie Widderrshoven – Wattel te leggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester gerechtigd was de woning te sluiten hetgeen niet door de voorzieningenrechter van de Afdeling wordt weersproken. Vervolgens is de vraag aan de orde of de burgemeester – als hij alle omstandigheden van het geval betrekt in zijn beoordeling –deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, had moeten aanmerken als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De vraag of de overige omstandigheden tezamen bezien tot de conclusie dienen te leiden dat bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb bestaan, is een vraag die in eerste instantie door de burgemeester en niet door de rechtbank dient te worden beantwoord. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2016:2840.

De burgemeester heeft in deze casus alle omstandigheden gewogen waaronder de grote hoeveelheid harddrugs, de aanverwante zaken die duiden op handel in drugs, de overlastklachten uit de omgeving, de verklaringen van klanten, maar ook het feit dat het de eerste overtreding is en dat de huurder mogelijk ontbinding van de huurovereenkomst tegemoet kan zien. De conclusie was dat de woning gesloten moest worden ter bescherming en herstel van de openbare orde, het wegnemen van de loop op het pand en het voorkomen van herhaling. In het licht van de mogelijke ontbinding van de huurovereenkomst weegt voor de burgemeester zwaar dat de huurder primair verantwoordelijk is voor hetgeen in zijn woning plaatsvindt en dat hij voldoende signalen heeft gehad dat zijn zoon zich met drugs bezighield. De huurder heeft hier onvoldoende toezicht op gehouden hetgeen volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zo concludeert de burgemeester. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2020 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2020:2879.

Beoordeling casus door voorzieningenrechter Afdeling

Zoals gezegd heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling aangegeven dat hij deze procedure niet geschikt acht om de noodzakelijkheid en evenredigheid van het besluit te beoordelen maar zich beperkt tot de belangenafweging. Waarom deze procedure niet geschikt geacht wordt is helaas in de uitspraak niet terug te vinden. In de belangenafweging oordeelt de voorzieningenrechter daarna als volgt.

Huurder heeft een spoedeisend belang omdat hij zijn huis uit moet als de sluiting wordt uitgevoerd. Hij heeft nog geen vervangende woonruimte kunnen vinden waardoor de kans groot is dat hij op straat komt te staan. Tegenover dit spoedeisende belang staan de belangen die de burgemeester met de sluiting behartigt. Zo is er een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen en aanverwante zaken die duiden op drugshandel. Ook de signaalwerking van een sluiting wordt meegewogen aangezien de woning in een kwetsbare wijk ligt.

Alles overziend komt de voorzieningenrechter toch tot de conclusie dat het belang van de huurder zwaarder moet wegen. De voorzieningenrechter weegt hierin mee dat de burgemeester niet heeft weersproken dat het erg lastig is voor huurder om een andere betaalbare woning te vinden. Sinds het besluit tot sluiting zijn geen overlastmeldingen gedaan over de woning en heeft de huurder ter zitting verklaard dat zijn zoon niet meer in de woning geweest is en dat hij niet verwacht dat zijn zoon nog zal terugkeren omdat hij daar niet langer welkom is.

De vraag is hoe zich deze uitspraak verhoudt tot de conclusie Widdershoven – Wattel. De voorzieningenrechter heeft zich behendig buiten de discussie over de noodzakelijkheid en evenredigheid weten te houden door alleen de belangenafweging te toetsen en voor het overige te verwijzen naar de bodemprocedure. Het was te verwachten dat de voorzieningenrechter niet direct uitspraak zou doen in de bodemprocedure zoals de rechtbank wel had gedaan gezien de recente conclusie Widdershoven – Wattel waaruit nog niet direct een vaste (nieuwe) lijn is ontstaan. Dat de voorzieningenrechter ondanks de forse bewijzen van handel in drugs en overlast toch kiest de voorzienig toe te wijzen is opmerkelijk te noemen hoewel er eerdere uitspraken zijn van de voorzieningenrechter van de Afdeling die deze richting op wijzen. Kanttekening daarbij is wel dat in die casus steeds sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor de getroffen voorziening wel weer te verklaren zijn. Zo was in de casus van de burgemeester van Tilburg sprake van een medische indicatie waardoor onzeker was dat betrokkene in tijdelijke woonruimte kon voorzien gedurende de sluiting. Ook in de casus van de burgemeester van Oss was sprake van medische omstandigheden maar waren betrokkenen zelf ook uitgebreid op zoek gegaan naar tijdelijke vervangende woonruimte zonder resultaat. In de casus van de burgemeester van Apeldoorn was sprake van een minderjarig kind en ook hier had betrokkene aangetoond dat het niet binnen haar financiële mogelijkheden lag om tijdelijk vervangende woonruimte te vinden. Kortom, sluitingen op grond van 13b, van de Opiumwet en voorlopige voorzieningen die dit (tijdelijk) voorkomen, zijn en blijven sterk casuïstisch maar in alle voornoemde gevallen was wel sprake van enige bijzondere omstandigheden die de belangenafweging in het voordeel van betrokkene heeft doen doorslaan.

Analyse uitspraak voorzieningenrechter Afdeling

De voorzieningenrechter concludeert in haar uitspraak dat de belangen van de huurder doorslaggevend moeten worden geacht ten opzicht van die van de burgemeester. De voorzieningenrechter baseert zich hiervoor op de verklaring van de huurder dat hij nog geen vervangende woonruimte had kunnen vinden en dat de kans dat hij bij sluiting van de woning op straat komt te staan groot is. De voorzieningenrechter gaat hierin voorbij aan de vaste jurisprudentie van de Afdeling waarin geoordeeld wordt dat het tijdelijk moeten verlaten van de woning inherent is aan sluiting en niet de sluiting in de weg hoeft te staan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2019:719. Als bijvoorbeeld aan betrokkene een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding of als de ernst van de overtreding hiertoe aanleiding geeft kan tijdelijke sluiting toch evenredig zijn. In deze casus is de huurder het verwijt te maken dat hij niet beter toezicht heeft gehouden op zijn zoon, er is een grote hoeveelheid drugs en aanverwante zaken in de woning aangetroffen en er zijn klachten van overlast en signalen van drugshandel uit de omgeving van het pand geregistreerd bij de politie. Los van eventuele verwijten die de huurder te maken zijn, is het vandaag de dag niet verwonderlijk dat het lastig is om vervangende woonruimte te vinden. Dit geldt immers voor iedereen, ook voor bewoners die al jaren wachten op een sociale huurwoning en niet in drugs handelen of dit faciliteren. Bovendien is niet met bewijs onderbouwd welke acties de huurder heeft ondernomen om vervangende woonruimte te vinden. De enkele mededeling dat dit het geval is zou niet toereikend moeten zijn lijkt me. Bovendien kan iemand die alleenstaand is – dat is namelijk het geval bij de huurder – vrij gemakkelijk een kamer huren voor een bedrag van omstreeks € 400,-/ maand. Het is onderdeel van de vaste jurisprudentie van de Afdeling dat iemand die niet voldoet aan zijn zorgplicht als huurder nu eenmaal de gevolgen daarvan zal moeten dragen, ook als dit voor enige ongemak in de huisvesting zorgt. Immers, iemand die zichzelf in deze positie heeft gebracht hoeft niet de gelegenheid te krijgen om nette passende woonruimte te vinden die aan zijn of haar standaarden voldoet. Naar mijn mening maakt de voorzieningenrechter met een dergelijke uitspraak ieder 13b beleid zinledig. Hij zet hiermee de deur open om drugs te gaan dealen vanuit een sociale huurwoning door iedereen die financieel in een situatie verkeert dat hij of zij niet op korte termijn aan vervangende woonruimte kan komen, als sluiting van de woning dreigt. Bovendien gaat hier het signaal vanuit dat het loont om tegen ieder besluit een voorlopige voorziening aan te vragen omdat alleen een belangenafweging op de (zeer) korte termijn wordt gemaakt. In die gevallen weegt het belang van de betrokkenen al snel zwaarder omdat hij of zij de woning (tijdelijk) moet verlaten.

Conclusie

We zullen de uitspraak in de bodemprocedure af moeten wachten voor we duidelijkheid krijgen maar als dit de nieuwe lijn wordt van de voorzieningenrechters dan kan de mogelijkheid om een woning te sluiten op grond van artikel 13b, van de Opiumwet evengoed geschrapt worden. Immers, een groot deel van de woningen waar een handelsvoorraad drugs wordt aangetroffen zijn huurwoningen en als sprake is van een koopwoning dan gaat het argument nog steeds op als betrokkene niet op korte termijn aan vervangende woonruimte kan komen. Mogelijk dat het loont om bij iedere procedure voor de voorzieningenrechter te vragen om kortsluiting (direct uitspraak in de bodemprocedure) als duidelijk is dat meer onderzoek niet zal leiden tot betere inzichten in de noodzakelijkheid en evenredigheid van sluiting. De noodzakelijkheid van sluiting zal immers afnemen naarmate de procedure aansleept.

Jurgen van Herwijnen

Senior Jurist bij MB-ALL