Ten tijde van het schrijven van deze blog is het nog geen Blue Monday geweest, dus kan ik mij op het nippertje nog permitteren om terug te blikken op het afgelopen jaar en iets te zeggen over mijn goede voornemens voor 2022. En dan heb ik het natuurlijk niet over de het kwijtraken van de welbekende Kerstkilo’s, maar voornemens voor mijn opstelling als professional die werkzaamheden verricht namens de overheid.
Het is op zijn zachtst gezegd een bewogen jaar geweest in bestuurlijk en juridisch Nederland, waarbij met name de schokgolven van de toeslagenaffaire over de gehele linie voelbaar waren. Een aftredend kabinet en de daarop volgende formatieperikelen zijn breed uitgemeten in de media. Ook de rechtspraak moest eraan geloven. Zowel de lagere rechters als de Afdeling bestuursrechtspraak zijn in hun reflectierapporten over de toeslagenaffaire diep door het stof gegaan. Het schetst het beeld van een overheid die te star, te bureaucratisch en te formalistisch te werk gaat en daarbij de – veelbesproken – menselijke maat en het doenvermogen van de burgers uit het oog verliest, met een hoop persoonlijk leed tot gevolg.
Het is een schrikbeeld dat mij niet in de koude kleren is gaan zitten. Het handhavingsrecht, waar ik mij mee bezighoud, kan enorme consequenties hebben voor overtreders. Het sluiten van panden, afdwingen van grootschalige sloop- of herstelverplichtingen en de dreiging met flinke dwangsommen, om maar wat te noemen. Om een veilig en leefbaar Nederland te kunnen bewaken, is het belangrijk dat overheden die bevoegdheden hebben, maar een al te achteloze toepassing kan levens verwoesten.
Gelukkig is in het bestuursrecht al enkele jaren de tendens te zien dat de menselijke maat meer ruimte krijgt. Zo kan invordering op basis van een onherroepelijk dwangsombesluit alsnog van tafel worden geveegd, als – ondanks de formele rechtskracht van het dwangsombesluit – overduidelijk is dat dit niet deugt (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:1905). Bij toepassing van het vertrouwensbeginsel wordt sinds de Afdelingsjurisprudentie uit 2019 meer gekeken naar het perspectief van de burger (ECLI:NL:RVS:2019:1694). Voorlopige hoogtepunten waren de conclusie van staatsraden A-G Wattel en Widdershoven over de aanpassing van de evenredigheidstoets en de aankondiging van de Afdeling dat er kritischer getoetst gaat worden, waarbij minder vast wordt gehouden aan lijnen in de rechtspraak.
Spannend, en niet zonder risico. Die lijnen gaven namelijk wel houvast en eenheid. Critici vragen zich af of we niet te veel worden overgeleverd aan de grillen van individuele rechters. Daarnaast kun je je afvragen of al die ingebouwde hardheidsclausules niet vooral heel veel extra discussie gaan opleveren binnen een toch al zwaar belaste rechtspraak (zo waarschuwde ook Thomas Sanders al). De tijd zal het leren, luidt het enigszins schaapachtige antwoord, maar vooralsnog hebben de voorbeelden uit de praktijk de noodzaak van dit soort ‘ventielen’ wel bewezen wat mij betreft.
Dan nu weer terug naar de goede voornemens. Want deze belofte van hervorming staat of valt bij de houding van poten-in-de-klei medewerkers, mijzelf incluis. Ook ik heb zo nu en dan te makkelijk geleund op bestaande kaders, waarbij het juridisch gelijk niet altijd samenviel met mijn gut feeling. Nu hoef je het niet met al het beleid zelf eens te zijn, maar het helpt als je de uitvloeisels ervan nog kunt uitleggen (“is dit beleid of is hierover nagedacht?”, om met Jan Schaefer te spreken). Kortom; ik neem mij voor om 2022 in te gaan met een open houding en een kritische blik op mijn werkveld en een hulpvaardige houding tegenover de burgers die een beroep op mij doen.
Nu maar hopen dat dit me beter afgaat dan het wegwerken van die Kerstkilo’s…